Belangrijkste spelregels (3-banden)

Driebanden klein-biljart

1. Bij het driebanden dient de speelbal alvorens deze de tweede aanspeelbal raakt, ten minste drie keer een – al of niet dezelfde – band te hebben geraakt.

2. Raakt de speelbal de tweede speelbal aan zonder dat daarvoor drie banden zijn geraakt, dan wordt dat als fout aangerekend, aangeduid met ‘geen band’, ‘één band’ of ‘twee banden’, dit naar gelang van het aantal banden dat de speelbal heeft geraakt.

3. Ligt de speelbal vast tegen een of beide andere ballen of band(en), dan mag de speler kiezen uit:

a. het spelen vanaf een niet vastliggende bal of via een of meerbanden tegen welke de speelbal niet vastligt;

b. het op de acquits laten plaatsen van zijn speelbal en de daaraan vastliggende bal of, als de speelbal tegen beide andere ballen ligt, het laten opzetten van alle drie ballen. Daarbij komt de rode bal op het bovenacquit, de speelbal op het benedenacquit, de andere bal op het middenacquit. Is het voor de vastliggende bal aangewezen acquit versperd, dan wordt die bal geplaatst op het acquit, aangewezen voor de bal die dat acquit verspert.

Toelichting: Ligt de speelbal tegen een bal vast, dan worden – als de speler die optie verkiest – alleen deze twee ballen op de acquits geplaatst; de derde bal moet blijven liggen. Ligt de speelbal tegen beide andere ballen vast en vraagt de speler om op te zetten, dan worden alle ballen op de acquits geplaatst.

4. Zijn een of meer ballen uitgesprongen, dan dienen alleen de uitgesprongen ballen op de acquits te worden geplaatst en wel zoals in dit artikel lid 3 b. is voorgeschreven.

Toelichting: Stoot een speler af en springt zijn bal uit, dan is op dat moment zijn beurt voorbij. Dat betekent dat op dat moment de ‘andere bal’ de speelbal wordt; de uitgesprongen bal (waarmede de speler afstootte) komt als de ‘andere bal’ op het middenacquit. Op dezelfde manier wordt bij het uitspringen van de ‘andere bal’ deze als de speelbal voor de aan de beurt komende speler op het benedenacquit geplaatst. Raakt een bal de omlijsting en rolt deze daarna op het speelvlak terug, dan moet worden getracht die bal tegen te houden. Want omdat bij driebanden alleen de uitgesprongen bal moet worden opgezet, moet worden voorkomen dat andere ballen na dat uitspringen van plaats of richting veranderen.